Een partner heeft, anders dan een kind, geen recht op de legitieme portie (lees meer over de legitieme portie in het Erfenismagazine). Een partner heeft soms wel nog andere aanspraken.

Huwelijksvermogensrechtelijke aanspraken

Als de overledene en de partner met elkaar getrouwd waren of elkaars geregistreerde partners waren, zal er eerst een huwelijksvermogensrechtelijke afwikkeling moeten plaatsvinden. Daarna wordt namelijk pas duidelijk welk vermogen in de nalatenschap valt. Als er sprake was van een huwelijk of geregistreerd partnerschap in gemeenschap van goederen, geldt dat deze gemeenschap eerst moet worden verdeeld tussen de partner en de erfgenamen. Bij huwelijkse voorwaarden geldt dat deze tussen de partner en de erfgenamen moeten worden afgewikkeld. Als de belangen tussen de partner en de erfgenamen tegengesteld zijn, is het verstandig om bijstand in te winnen van een erfrechtadvocaat. Een goede erfrechtadvocaat is ook gespecialiseerd in het huwelijksvermogensrecht. Als het nodig is, kan een erfrechtadvocaat in een procedure voor de huwelijksvermogensrechtelijke afwikkeling zorgen.

Samenlevingscontract en/of verblijvingsbeding

Ongehuwde partners maken vaak afspraken in een samenlevingscontract. In een samenlevingscontract kunnen ook afspraken worden opgenomen die relevant zijn bij het overlijden van een van de partners. Zo wordt vaak een zogenaamd verblijvingsbeding opgenomen, op grond waarvan gezamenlijke bezittingen zoals bijvoorbeeld de gezamenlijke woning, na overlijden aan de langstlevende partner toekomen. Een verblijvensbeding wordt ook wel opgenomen in een notariële akte waarmee gezamenlijk een woning wordt gekocht. Over de uitvoering van het verblijvingsbeding kan discussie ontstaan. Soms moet daarover worden geprocedeerd. Denk daarbij bijvoorbeeld aan discussies over de waarde van een woning, als in het verblijvingsbeding de voorwaarde is opgenomen dat de partner de helft van de waarde van de woning aan de erfgenamen moet vergoeden.

Erfrechtelijke aanspraken: de andere wettelijke rechten

Sommige partners hebben bij een onterving toch nog erfrechtelijke aanspraken, die niet bij testament kunnen worden uitgesloten. Dit zijn de “andere wettelijke rechten” die onder voorwaarden tot de volgende aanspraken kunnen leiden:

  • De echtgenoot, de geregistreerde partner en personen die met de overledene een duurzame gemeenschappelijke huishouding voerden, hebben jegens de erfgenamen recht op voortzetting van het gebruik van woning en inboedel, in de periode van zes maanden na overlijden (artikel 4:28 BW);
  • De echtgenoot en geregistreerd partner van de overledene hebben jegens de erfgenamen aanspraak op vestiging van een vruchtgebruik op de woning en de inboedel (artikel 4:29 BW);
  • De echtgenoot en geregistreerd partner van de overledene hebben jegens de erfgenamen aanspraak op een recht van vruchtgebruik op andere goederen dan de woning en de inboedel, voor zover daaraan voor de verzorging behoefte bestaat (art. 4:30 BW).

Om aanspraak te kunnen maken op deze andere wettelijke rechten gelden korte vervaltermijnen en verjaringstermijnen. De aanspraak op de andere wettelijke rechten moet soms al negen maanden na overlijden worden gemaakt. Ook moet (wanneer er geen overeenstemming kan worden bereikt) binnen in beginsel een jaar en drie maanden na overlijden een procedure wordt gestart. Het leerstuk van de andere wettelijke rechten kent specifieke aandachtspunten en de nodige haken en ogen. Mede gelet op de korte termijnen waarbinnen rechten moeten worden uitgeoefend of veiliggesteld, is vroegtijdige inschakeling van een erfrechtadvocaat van belang.

Meer hulp nodig? Advocaten Familie- & Erfrecht helpt u graag. Kijk op www.familie-erfrecht.nl voor professionele hulp.