De wilsrechten

Ten gevolge van de wettelijke verdeling krijgt de langstlevende echtgenoot de eigendom van alle goederen van de erfenis van de eerststervende echtgenoot. De kinderen verkrijgen een vordering op de langstlevende echtgenoot ter grootte van hun erfdeel. Als de langstlevende een nieuwe partner krijgt en (het voornemen heeft om te hertrouwen) hertrouwt, lopen de kinderen het ‘gevaar’ dat goederen van de ouders terecht komen bij de stiefouder, en vervolgens – als ze niet vervreemd of verteerd zijn door de stiefouder – bij de erfgenamen van de stiefouder. Zij zouden hierdoor het ‘familiebezit’ mis kunnen lopen. Met de in de artikelen 4:19 tot en met 4:22 BW verwoorde wilsrechten heeft de wetgever beoogd de mogelijkheid te bieden inboedelgoederen, in het bijzonder ‘familiegoederen’ en goederen met ‘affectiewaarde’ veilig te stellen. Dit kan in de volgende vier situaties.

  1. Wilsrecht 1: artikel 4:19 BW

Een kind heeft uit de wettelijke verdeling van de nalatenschap van zijn eerst overleden ouder een vordering verkregen op zijn langstlevende ouder, en die langstlevende ouder heeft aangifte gedaan van zijn voornemen om opnieuw te trouwen.

  1. Wilsrecht 2: artikel 4:20 BW

Een kind heeft uit de wettelijke verdeling van de nalatenschap van zijn eerst overleden ouder een vordering verkregen op zijn langstlevende ouder, en de langstlevende ouder komt te overlijden, terwijl deze hertrouwd is.

  1. Wilsrecht 3: artikel 4:21 BW

Een kind heeft uit de wettelijke verdeling van de nalatenschap van zijn ouder een vordering verkregen op zijn stiefouder.

  1. Wilsrecht 4: artikel 4:22 BW

Een kind heeft uit de wettelijke verdeling van de nalatenschap van zijn ouder een vordering verkregen op zijn stiefouder, en die stiefouder komt te overlijden.

De rol van de kantonrechter bij de wilsrechten van artikel 4:19 tot en met 4:22 BW

 

Machtiging tot vervreemding/bezwaring/vetering van vruchtgebruikgoederen

Als een kind door het uitoefenen van wilsrecht 1 of 3 aanspraak maakt op overdracht van goederen van de erfenis dan vindt die overdracht, tenzij de langstlevende ouder/stiefouder daarvan afziet of de erflater in zijn uiterste wilsbeschikking anders heeft bepaald, plaats onder het voorbehoud van vruchtgebruik ten behoeve van de langstlevende ouder/stiefouder. De hoofdregel bij vruchtgebruik is dat, tenzij bij de vestiging anders is bepaald, de vruchtgebruiker niet het recht tot vervreemding of vertering van het goed heeft. De langstlevende ouder/stiefouder mag het goed waarop het vruchtgebruik is gevestigd dus in beginsel bijvoorbeeld niet verkopen en ook niet opmaken. Hierop zijn echter uitzonderingen mogelijk. De langstlevende ouder/stiefouder kan de kantonrechter op grond van artikel 4:23 lid 2 BW verzoeken hem de bevoegdheid tot gehele dan wel gedeeltelijke vervreemding en vertering van de goederen toe te kennen. Toekenning van die bevoegdheid vindt in de regel plaats in twee gevallen:

  1. Voor zover de verzorgingbehoefte van de langstlevende ouder/stiefouder dat nodig maakt.
  2. Voor zover nakoming van de verplichting voor de echtgenoot om de schulden van de nalatenschap te voldoen dat nodig maakt.

De kantonrechter kan bij of na vestiging van het vruchtgebruik op verzoek van de langstlevende ouder/stiefouder of de hoofdgerechtigde (het kind) nadere regelingen treffen.

 

Geschillen omtrent het over te dragen goed

Tussen de kinderen onderling – in het geval dat meerdere kinderen een beroep doen op hun wilsrecht – en tussen het kind/de kinderen en de langstlevende ouder/stiefouder jegens wie het wilsrecht is uitgeoefend, kunnen geschillen ontstaan over de overdracht van een goed. Die geschillen kunnen bijvoorbeeld betrekking hebben op de waarde(ring) van het goed, maar ook op de goederen zelf. Als er geen overeenstemming bestaat over de overdracht van een bepaald goed, dan beslist de kantonrechter (artikel 4:25 lid 4 BW). Bij zijn beslissing houdt de kantonrechter rekening met de belangen van beide partijen.

 

De minderjarige en het uitoefenen van zijn of haar wilsrechten

In het geval dat een minderjarig kind of een kind dat niet het vrije beheer over zijn goederen heeft, zijn wilsrechten wenst uit te oefenen of daarvan juist wil afzien dan is voor het uitoefenen dan wel afzien de goedkeuring van de kantonrechter vereist (artikel 4:26 BW). De kantonrechter houdt bij het maken van zijn beslissing rekening met de belangen van het minderjarige kind of het kind dat niet het vrije beheer over zijn goederen heeft. Ook kan de kantonrechter voorwaarden aan de goedkeuring verbinden.